In het Evangelie van deze dag hoorden we van het gemor van de Joden tegen Jezus. Vreemd is het niet, want als iemand die we kennen vertelt dat hij brood uit de hemel is en van God komt, dan zeggen of denken we: ‘Moet die mens niet naar een goede psychotherapeut?’ Zo iemand nemen we niet serieus. Wat Jezus precies tegen zijn volksgenoten heeft gezegd, weten we niet. Feit is dat dit verhaal een uitdrukking is van de geloofsovertuiging die er leefde in de christengemeente van de apostel Johannes, de leerling van Jezus die ook zijn moeder Maria in zijn huis heeft opgenomen. Ruim 50 jaar na Jezus’ dood heeft hij zijn ervaringen met de Heer op schrift gezet.
Onvrede en gemor kennen wij ook in onze dagen. Denk bijv. aan de massale protesten in Wit-Rusland, Hongkong enz. Protesten tegen zinloos geweld of de corona-maatregelen. Soms heeft gemor en protest te maken met ons beeld van vroeger. Dan hoor je uitspraken als: ’Vroeger was het nog veilig op straat. Vroeger was er werk voor ieder die werken wilde. Vroeger waren de kerken vol en kregen we duidelijke antwoorden op onze vragen enz.’ Sommigen zeggen zelfs dat vroeger alles beter was. Was dat wel zo? De Bijbel verhaalt dat de Joden morren als ze na hun bevrijding uit Egypte in de barre verlatenheid van de woestijn komen en terugdenken aan het weinige brood dat ze als slaven nog altijd hadden. Dat ze destijds onvrij waren, geslagen werden en soms willekeurig gedood, daar werd even niet meer aan gedacht.
De profeet Elia van wie de 1e lezing verhaalt, zag het helemaal niet meer zitten. Om zijn vege lijf te redden is hij hals over kop de woestijn in gevlucht, moe en afgepeigerd door zijn confrontatie met koningin Izebel. In plaats van geloof in de ware God promootte zij de Baäl-cultus. Uitgeput en gedesillusioneerd legt Elia zich te rusten onder een bremstruik. Mogelijk heeft een nomade hem gevonden en zich in gastvrijheid over hem ontfermd . Hij voorziet hem van water en brood. Elia is daar tevreden mee. Het helpt hem zijn uitputting te boven te komen en verder te trekken.
In het Evangeliefragment dat aan de tekst van vandaag voorafgaat vertelt Johannes dat een groep volksgenoten na het broodwonder op zoek gaat naar Jezus. Als ze Hem gevonden hebben, zegt Jezus: ‘Jullie zoeken Mij niet, omdat je de bedoeling van het gebeuren met het brood begrepen hebt, maar omdat je van de broden gegeten hebt en je honger hebt kunnen stillen. Makkelijk is dat: volop kunnen eten waar je niets voor hoeft te doen. Wie wil dat niet?’ Ook in onze tijd vullen velen hun dagen met brood en spelen. Maar het gaat Jezus niet zozeer te zorgen voor brood en spelen, maar om voedsel voor onze ziel. Hij spreekt over ‘levend brood uit de hemel’. Hij heeft het over zichzelf, niet uit zelfverheerlijking, maar als een weg om je leven inhoud te geven. We kunnen hongerige mensen helpen door ze brood te geven en soms moet dat ook als een eerste stap. We kunnen ze echter ook helpen hun leven zo in te richten dat ze voortaan zelf voor hun brood zorgen. Je kunt ze zaken aanbieden die diepgang geven en waardoor ze creatief met hun leven leren omgaan. Jezus zegt: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel neerdaalt’. M.a.w. hij komt van Elders, Hij komt van God en dat geldt ook voor zijn boodschap. Hij wil voedsel zijn voor de ziel en onze creativiteit stimuleren, zodat wij medemensen kunnen voeden. Wat er in het leven en optreden van Jezus in het oog springt is zijn bijzondere verbondenheid met de hemelse Vader. Hij zegt daarover: ‘Alleen wie van de Vader komt, heeft de Vader gezien en kent de Vader’. Vanaf het begin laat God zijn aanwezigheid oplichten in de schepping, de geschiedenis en de Schrift. Wie de werkzaamheid van de Vader daarin heeft bespeurd, die mens herkent ook Jezus die de goddelijke boodschap voortzet. In Hem wordt God, die in het Oude Testament verhuld werkzaam was, volop hoorbaar, zichtbaar en tastbaar. We kunnen zeggen: Jezus is het tastbare onderricht, het levende Woord van de Vader in ons midden. ‘Wie Hem ziet, ziet de Vader’, zegt Johannes. ‘Hij is één in wezen met de Vader’, zeggen de concilievaders (325). Jezus’ toehoorders beroepen zich op hun religieuze verleden. ‘ Onze voorouders hebben het manna gegeten in de woestijn’, zeggen ze. Maar Jezus ziet de O.T. geschiedenis als een prelude, een voorspel op wat komen gaat. Het manna was niet het echte brood uit de hemel, het was slechts een verwijzing naar het ware Brood dat zou komen. ‘ Ik ben het levende Brood dat uit de hemel is neergedaald’, zegt Jezus. Al die ‘Ik- ben- woorden’ in het Johannes Evangelie, zoals ‘Ik ben het levende water, de goede Herder, het licht van de wereld enz., verwijzen naar het Oude testament, toen Mozes bij de brandende braamstruik de Godsnaam ontving ‘Ik ben die is. Ik ben de geheel en altijd Aanwezige’. De ‘ Ik-ben- woorden’ van Jezus geven inhoud aan die eerste naam van God. Door Jezus maakt God zich bekend als brood en drank, als licht en leven. In Jezus maakt Hij duidelijk dat Hij de mensen als een goede Herder wil voeden en laven en iedereen goed wil doen. ‘Het brood dat Ik zal geven is mijn leven’, zegt Jezus. ‘Wie van dit brood eet, krijgt geen honger meer’ . M.a.w. Dit is het brood dat echt verzadigt. Wie liefheeft en zichzelf geeft, zal ervaren wat echt verzadigt. Wij ontvangen Jezus’ Brood om ons op onze beurt te geven voor anderen. Als wij ‘Amen’ zeggen bij het ontvangen van de H. Communie, zeggen we daarmee: ‘ Ik zeg ‘Ja’ op de boodschap van Jezus. Van Hem ontvang ik Geestkracht om mijn leven niet enkel in te vullen met ‘brood en spelen’, maar met hoop tegen alle wanhoop in, met geloof dat bergen verzet en met liefde die vergeeft. Bidden wij dat het zo mag zijn. AMEN.