Lezingen: Handelingen 12, 1-11; 2 Timotheüs 4, 6-8.17-18’Matteüs 16, 13-19.
In dit jubileumjaar 2025 bezoeken miljoenen pelgrims Rome, de stad waar beide apostelen, Petrus een Paulus, begraven liggen in prachtige kerken, de Sint Pieter en de kerk van St. Paulus buiten de muren. Beide, Petrus en Paulus zijn grote heiligen uit de beginperiode van het christendom. Toch hebben beide ook hun donkere periode gekend. Petrus verloochende Jezus in diens benarde omstandigheden van lijden en dood. Paulus vervolgde christen geworden Joden tot in de Syrische stad Damascus toe. Hij was aanwezig bij de steniging van de diaken Stefanus, waarbij de voltrekkers van deze wandaad hun mantels aan Paulus in bewaring gaven. Na de donkere periode volgde bij beide een radicale ommekeer, bij Petrus na zijn ‘Ik ken die mens (Jezus) niet’ gepaard gaande met bittere tranen van spijt: Hij ging naar buiten en weende bitter Aan hem, van huis uit Simon geheten maar door Jezus ‘Petrus’ genoemd, heeft Jezus zijn Kerk, zijn eigendom toevertrouwd. Toch opmerkelijk hoe een mens kan veranderen. Eerst vooral bezorgd om zijn eigen hachje wordt Petrus een overtuigd aanhanger van Jezus Christus. Nog zo’n verandering bij Paulus, fanatieke orthodoxe Jood, op weg naar Damascus om christen geworden Joden te arresteren. Hij valt van zijn paard (misschien een beroerte), komt tot bezinning, wordt stichter van tal van gemeenten van christen over een groot gedeelte van het Romeinse rijk. Beide, Petrus en Paulus, sindsdien trouw aan hun Heer tot hun marteldood toe.
In zijn eerste brief aan zijn leerling en metgezel Timotheüs kijkt Paulus terug op zijn leven en geeft hij aan hoezeer hij, na zijn ommekeer zijn best heeft gedaan. Niks zoeken van eigen eer, geen verheffing van zichzelf: ‘De Heer heeft hem bijgestaan bij het verkondigen van het Evangelie’ aan toen bekende volken van het Romeinse Rijk. Het was tegelijk zijn eigen behoud en zinvolle besteding van zijn leven. Paulus brengt eer aan God en vertrouwt zich God toe die hem over zal brengen naar zijn hemels koninkrijk. Petrus is in het Evangelie van Matteüs de woordvoerder van de leerlingen van Jezus op diens vraag: ‘wie zeggen jullie, dat Ik ben’. Het antwoord van Petrus, namens allen, is een geloofsbelijdenis: ‘U bent de Messias, de zoon van de levende God’. Het is de erkenning van Jezus als fundament van ons geloof. Dat gelovig inzicht in de persoon van Jezus is Gods werk in Petrus en in het geloof van de Kerk. Voor Jezus is dat de aanleiding om zijn Kerk, (van het Griekse ‘Kyriakè’),’eigendom van de Heer’, zijn eigendom dus, toe te vertrouwen aan Petrus en zijn opvolgers tot en met de huidige paus Leo. Zij leiden onder impuls van Jezus’ Geest (Pinksteren) een gemeenschap van ons, gelovigen, die ons toegang verschaft tot het Rijk van de hemelen. Onze trouw als gelovigen, beste mensen, draagt in zich het vermogen tot verbinding van mensen met elkaar op de weg van goedheid, barmhartigheid, vergeving en verzoening; onze trouw draagt in zich het vermogen van gerechtigheid en van lieve vrede.
Het is toch prachtig om te zien, hoe Petrus en Paulus, in hun oorsprong gewone mensen zoals wij, de donkere kanten van het leven achter zich hebben kunnen laten om zich te keren tot het Licht, dat Jezus is en zich in zijn dienst te stellen. Dat is bemoedigend voor ons, ook in mogelijk donkere perioden in ons eigen leven; het is bemoedigend in onze tijd waarin we de kracht van het kwaad, in het groot en in het klein, ervaren. We hoeven daar nu niet verder op in te gaan. U ervaart dat momenteel zelf. Maar we geloven door het Pasen, de opstanding van Jezus, dat kwaad niet het laatste woord heeft. Wat we nodig hebben en waarvoor we bidden, is, dat het ons gegeven wordt, net als aan Petrus en Paulus, de moed niet op te geven en het ‘uit te houden in standvastige hoop’ (1 Tessalonicenzen, 1,3). Amen.
Emeritus pastoor Reijnen.