De reactie van de twee zonen op de vraag van hun vader doet ons misschien denken aan ‘tienergedrag’. Op een vraag van hun ouders zeggen ze soms: ‘Ja’ en doen het gevraagde niet of ze reageren: ‘Nee, ik heb nu geen tijd’, slaan de deur dicht en de volgende dag hebben ze de klus toch geklaard. De parabel gaat echter niet over tienergedrag. De directe aanleiding voor de gelijkenis zijn de verwijten die de Farizeeën en oudsten van het volk Jezus maken: Hij houdt zich niet aan de Wet van Mozes en de overlevering van de voorvaderen. Zij beschouwen zichzelf als voorbeelden en houden het volk voor wat ze moeten doen en laten. Jezus ziet echter dat ze in hun leven niet zo voorbeeldig zijn als ze zich voordoen. Als je ‘ja’ hebt gezegd op een ideaal, zoals bv. het stipt onderhouden van de Wet van Mozes, dan betekent dat nog niet dat je feitelijk ook op de goede weg zit. Jezus wil hen wakker schudden en wijst hen op het optreden van Johannes de Doper. Wat was het resultaat? Ze hebben die profeet niet serieus genomen, terwijl mensen die in hun ogen fout bezig zijn, dat wel hebben gedaan. Jezus overkomt nu hetzelfde. Hij maakt hen duidelijk: ‘Woorden en beloftes die niet in daden worden omgezet, zijn waardeloos. Bij mensen die jullie minachten en als zondaars beschouwen is dat wel anders’. Het is dus niet goed snel te oordelen, want mensen kunnen veranderen.
Nou leven die twee zonen, die twee houdingen, in ieder van ons. Iemand doet een beroep op ons. We zeggen ‘ja’ en als we ons later realiseren, hoeveel tijd en energie dat van ons gaat vragen, laten we het vaak afweten. Of we zeggen: ‘ Ik heb nu geen tijd’ en we komen op ons antwoord terug en doen het toch. Zo blijkt dat we gecompliceerde wezens zijn, soms een raadsel voor onszelf. Ook zien we dat er veel goeds gedaan wordt door mensen van wie we dat niet hadden verwacht.
Wat is nu de boodschap van die gelijkenis voor ons? Wat is er in onze huidige samenleving vooral nodig? Is het in deze pandemie niet van wezenlijk belang dat er meer solidariteit groeit in onze wereld? Dat geldt niet alleen voor mijn eigen plek, dat het mij goed gaat. Het gaat erom dat wij meer rekening houden met- en zorg dragen voor elkaar; dat we elkaar ondersteunen en dat er een halt wordt toegeroepen aan de groeiende onverdraagzaamheid, eenzaamheid en angst. Dat de breder wordende kloof tussen rijk en arm wordt gedempt. Jezus zou zeggen: ‘Het gaat om de opbouw van het Rijk van God’. En dat is heel concreet.
Of we op een hulpvraag van anderen ingaan of niet: We moeten ergens in onszelf een beslissing nemen. Wanneer zeg je ‘ja’ en reageer je positief, omdat een medemens het vraagt? Sommigen zeggen misschien: ‘ Ik zeg ‘ja’, als ik het idee heb, dat God dat van me vraagt’. Al zullen velen tegenwoordig niet zo gauw zeggen dat God iets van hen vraagt, toch is het een grote hulp, als wij durven geloven dat het appèl dat mensen op ons doen een appel is dat God op ons doet, vooral als het gaat om de vraag van kwetsbare en arme, eenzame – en hulpeloze mensen. Als we in ons menselijke zoeken naar een antwoord God een woord laten meespreken, dan geeft ons dat extra inspiratie. Als we bovendien van die ander houden, doen we alles om die mens niet teleur te stellen en onze beloftes waar te maken.
Als het gaat om ons geloven in God en zijn Zoon Jezus Christus, gaat het dan ook niet om een relatie? Ook al kunnen wij alleen maar in beelden daarover spreken, toch mogen we ons afvragen: hoe gaan wij om met die mysterievolle God, die wij ‘Vader’ noemen en met Jezus die ons menselijk leven heeft gedeeld? Durven wij ons, met ons lief en leed en met alles wat er omgaat in ons hart aan Hem toevertrouwen? Durven we kwaad worden op God, als wij diep teleurgesteld zijn?` Durven we de deur dichtslaan om uiteindelijk toch trouw te blijven? Wij weten: in een relatie tussen mensen gaat het niet om een veelheid van woorden, maar om tijd en aandacht voor elkaar, luisteren naar wat de ander bezig houdt en zorg dragen voor elkaar. Zou dat ook niet gelden in onze relatie met God? Aandacht voor het woord van de Schrift, voor de zachte stem van ons geweten, het fluisteren van de Geest in ons hart? Openheid voor de naaste die onze aandacht vraagt en voor wat er in onze wereld gaande is? Als een rode draad loopt door de Bijbel de boodschap dat God vooral bekommerd is om armen en zwakken. Jezus identificeert zich zelfs met de meest kwetsbaren, als Hij zegt: Alles wat je doet voor de geringsten van je broeders of zusters, heb je voor Mij gedaan’. Ieder van ons heeft zijn eigen leven, beheert zijn eigen wijngaard, maar met zijn allen zijn we ook pachters van de wijngaard van deze wereld, de samenleving van vandaag. Ook hier zijn vele handen en vooral bewogen harten nodig. Mensen doen een beroep op ons, vaak zonder woorden, alleen al door hun kwetsbare aanwezigheid. God roept ons door hen. De parabel van vandaag legt ons de vraag voor of ons ‘ja’ ook een daadwerkelijk ‘ja’ is, een volmondig ‘ja’ dat de daad bij het gegeven woord voegt?
De Joodse filosoof Martin Buber heeft eens geschreven: ‘De grootste schuld van de mens is niet de zonde die hij begaat, de bekoring is immers groot en zijn kracht is klein. De grote schuld van de mens is dat hij zich op elk moment kan bekeren en het niet doet’. Als gelovigen mogen wij er op vertrouwen: Wat er ook gebeurd is in ons leven, God staat op ons te wachten, zoals in het verhaal van de verloren zoon. Wie durft omkeren zal de weg naar huis vinden. Jezus is juist naar ons toegekomen om ons daarbij te helpen. Zijn grootheid bestaat erin dat Hij zich klein heeft gemaakt om mét ons te zijn. Daarom is Hij mens geworden. Als Hij nu alles over heeft gehad voor ons, zijn leven heeft gegeven, waar halen wij dan het recht vandaan om op medemensen neer te kijken, omdat ze volgens ons niet de juiste weg bewandelen? Ze hebben er juist behoefte aan om met goedheid benaderd te worden. Dat geeft hen misschien de moed en de kracht om op hun schreden terug te komen. Deze parabel daagt ons dus uit om ‘met Gods genade’ niet alleen met de mond ‘ja’ te zeggen, maar ook met daden vanuit ons hart ‘ja’ te zeggen op de liefde tot de naaste en tot God. Want een goede boom kent men aan zijn vruchten. AMEN