Lezingen: Jozua 5, 9a.10-12; 2 Korintiërs 5, 17-21; Lucas 15, 1-3. 11-32
Ouders weten bij de geboorte van hun kinderen niet hoe die uit zullen groeien. Ze herkennen
zichzelf vaak wel terug in hun kinderen en hun karaktertrekken: ‘dat hat het van de mam’ of ‘dat hat het van d’r pap’ of ‘dat hat oos kink van allebei’. Maar dan nog kunnen kinderen met verschillende eigenschappen heel verschillend uitgroeien. Dat is vaak wennen en vraagt van ouders een goed invoelingsvermogen en kunst van begeleiding opdat ieder kind met zijn karakteristieke eigenschappen zich goed ontwikkelen kan. Dat vraagt het bieden van ruimte en dat vraagt ook bijsturing. Op een ouderavond van communicanten merkte iemand op: ‘de kinderen zijn mondiger dan vroeger’. Daar hoort weliswaar bij, dat ze in hun groei naar volwassenheid niet alles overzien.
In het Evangelie van vandaag zien we van dit alles een typisch voorbeeld in het verhaal van en vader, in die tijd hoofd van het gezin en in dit geval landeigenaar, met twee heel verschillende zonen. De oudste is een ‘werker’, de jongste een ‘avonturier’. De oudste heeft zorg dat het landgoed voldoende opbrengt en besteedt er al zijn tijd en energie aan. De jongste vindt dat het leven meer is dan werken, de wereld een stuk groter is dan het landgoed en wil ontdekken wat er zich buiten de grenzen van het eigen territorium afspeelt. Zo kunnen er onder kinderen van hedendaagse ouders grote verschillen zijn waardoor ze ook heel verschillende richtingen uitwillen en heel verschillende ambities hebben. Dat kan voor ouders best lastig zijn, zoals uit het vervolg van het verhaal van Jezus blijkt. Bij de voorbereiding op het Vormsel laten we aan de kinderen het filmpje zien van ‘de jongen die de wereld wilde zien’. De jongste, Micha, zoekt het avontuur en wil het geld van zijn erfenis daaraan besteden. Hij gaat erop uit, de landsgrens over en geniet het leven. Maar zonder overzicht van wat allemaal op hem afkomst en het leven van hem vraagt. De ouders zijn niet in de buurt om hem bij te sturen. Hij ontmoet verkeerde vrienden die hem uitbuiten. Zijn erfenis raakt op en hij vervalt tot de bedelstaf, berooid keert hij terug naar huis. De vader, die de jongste de ruimte heeft gegeven, maar ook de zorg van een goede vader heeft behouden, ontvangt zijn jongste met open armen en richt een feestmaal aan. De oudste die altijd hard heeft gewerkt heeft daar de pest over in en weigert aan het feest deel te nemen. De vader probeert hem op andere gedachten te brengen. Zijn eigendom was en is ook dat van zijn oudste zoon, maar die blijft onverzoenlijk en onvermurwbaar. We zien, in de ene mensenfamilie heel verschillende (typen) mensen. Zij vertegenwoordigen ook verschillende eigenschappen in mensen. De jongste is eigenwijs, trekt zich van zijn vader en broer en hun zorg weinig aan en gaat zijn eigen gang. Maar keert berooid en wel op zijn schreden terug, vol spijt en berouw: ‘vader ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te heten’. De oudste lijkt bezeten van werk, lijkt dat het enige te vinden wat telt en heeft weinig invoelingsvermogen in wat zijn broer beweegt, kent geen barhartigheid, is niet te bewegen om te vergeven en houdt de kloof met zijn broer op dat moment in stand. En dan de vader van twee zoons. Hij houdt van beide, is erg blij met de terugkeer van de jongste en laat naar aanleiding daarvan een feestmaal aanrichten; maaltijd bedoeld als ontmoeting van het hele bedrijf en teken van verzoening. Hij maant de oudste, mede eigenaar van het bedrijf en daarin gelijkwaardig zich te verzoenen, maar deze mist de innerlijke ruimte daartoe. De vader staat symbool voor God die mild, barmhartig en vergevingsgezind is voor degene, die zijn fouten inziet en ervan terugkeert. Een vader, die in gesprek gaat met zijn oudste en hem probeert te bewegen te doen zoals hijzelf doet, maar moet dulden dat zijn oudste weigert.
Zo vrij heeft God ons geschapen. Ons geloof in God houdt de uitdaging in, om voor onze medemensen te zijn als God: barmhartig, vergevingsgezind, verzoenend, kortom liefdevol.