Denken en praten in termen van voor- en tegenstanders is iets van alle tijden. We beluisteren dat ook in de lezing uit het Boek Numeri. Hierin wordt verhaald hoe Jozua, de trouwe helper van Mozes, op een soortgelijke manier reageert. In het Evangelie horen we hoe ook de apostel Johannes in dezelfde trant denkt. Hij heeft gemerkt dat iemand die niet tot hun groep behoort in Jezus’ naam duivels uitdrijft. Hij komt geïrriteerd naar Jezus en zegt tegen Hem: ‘ Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdreef. We hebben geprobeerd hem dat te beletten, omdat hij geen volgeling van ons is’. Het lijkt wel of Johannes zich door deze mens bedreigd voelt en jaloers is. Hij reageert als door een wesp gestoken, omdat een buitenstaander klaar krijgt wat hun tot nog toe niet is gelukt. Johannes voelt dat als ongeoorloofde concurrentie. Stel je voor: Zij hebben alles prijs gegeven om Jezus te volgen en nou begint daar een wildvreemde, die niet tot hun groep behoort, mensen te genezen met een beroep op de naam van Jezus. Vorige zondag hebben we gehoord hoe Jezus een kind in de kring van de leerlingen plaatst en hen de eenvoud en onbevangenheid van kinderen ten voorbeeld stelt. Wie de grootste wil zijn, moet uitmunten in dienstbaarheid, vooral voor mensen die weerloos zijn als kinderen. Jezus heeft een hekel aan arrogantie en jaloezie. Afgunst en hoogmoed beschouwt Hij als eigenschappen die het samenleven vergiftigen. Ze laten zien dat je op je medemens neerkijkt en zijn waardigheid als kind van God miskent. Als je je arrogant gedraagt of jaloers bent, dan doe je ook jezelf tekort. Wie enkel oog heeft voor eigen rijkdom en talenten, vergalt daarmee zijn levensgeluk. En dat weegt nog zwaarder als we ons als christenen zo gedragen. Dan misvormen wij Jezus’ boodschap en misleiden we anderen die op zoek zijn naar hun levensgeluk. Het lijkt alsof er reeds in Jezus’ dagen twee kringen van volgelingen zijn ontstaan: nl. de twaalf en anderen die met Jezus meetrekken . En de mensen die geluisterd hebben naar zijn boodschap, er enthousiast over zijn, maar hun vertrouwde leven voortzetten. Ze proberen in Jezus’ geest te leven door hun naasten wel te doen en van dienst te zijn. Soms is dat niet meer dan iemand een beker water aanbieden. Voor deze gewone en eenvoudige gelovigen neemt Jezus het op. Vandaar dat Hij stelt dat de mensen van zijn kerngroep geen aanstoot mogen geven aan hen die niet met Hem meetrekken, maar positief reageren op wat Hij vertelt en doet. Zij handelen in zijn Geest, gewoon in de omgeving waar zij wonen en werken. Zij zijn gastvrij en dienstbaar en beoefenen de naastenliefde. De woorden waarmee Jezus zijn leerlingen een spiegel voorhoudt zijn hard. Dat is nodig, want anders dringt zijn boodschap niet tot hen door. Menige gesloten groep lijdt aan zelfverblinding, is kortzichtig en heeft a.h.w. een huid als een olifant. Dat is een groot probleem binnen een geloofsgemeenschap. Dat Jezus zich frontaal en scherp tot hen richt, getuigt van zijn goddelijke zending. Als je nl. denkt dat jij mensen die niet op jouw lijn zitten en waar jij je aan stoort, kunt uitsluiten, zegt Jezus, begin dan maar eens bij je zelf, maar blijf met je handen van het lichaam van de Messias af, van de geloofsgemeenschap. Die ander die niet tegen je is, maar die jou irriteert, druk hem niet weg, sluit hem niet uit. Hij hoort er bij. Hij is voor. De kerkgeschiedenis leert dat er honderdduizenden zijn verbrand, vermoord en vergast, omdat ze twijfelden, sceptisch waren of niet in een God konden geloven. We weten dat miljoenen Joden als dissidenten zijn afgeslacht, terwijl ze dezelfde God aanbaden, dezelfde Schriften lazen, dezelfde werken van barmhartigheid verrichtten en uitzien naar dezelfde Messias.
Misschien hebt U zich wel eens afgevraagd: waar die hardnekkige neiging vandaan komt om wie anders denken en handelen dan wij gewend zijn buiten te sluiten? Waar ligt de bron van dat verlangen? Zou het kunnen zijn dat we ons onvoldoende realiseren dat wij zelf van hand tot oog, van oog tot voet, leven van genade? Dat ons leven geen eigen verdienste is, maar dat we alles hebben ontvangen? Alle haren op ons hoofd, alles in ons oog, alles aan onze handen, onze tastzin en onze voeten. Wij hebben het allemaal ontvangen, gratis en om niet. Al die gaven zijn niet het resultaat van onze prestaties. Abba, onze Vader in de hemel, die de onvoorwaardelijke goedheid zelve is, Hij gunt ons het leven zonder dat wij er iets voor gedaan hebben. En wij leven vaak alsof het allemaal van ons afhangt en ons leven het gevolg is van eigen verdiensten. Het lijkt alsof we niet kunnen verdragen dat wij onverdiend leven en genadebrood eten, niet kunnen verdragen dat wij geen eigenaars zijn maar slechts gasten in het huis van het leven. Kunnen wij wel verdragen dat God niemand buitensluit, absoluut niemand? Volgens ons oordeel klopt dat niet. Wie zich aan de rand bevinden van wat wij beschouwen als voorwaarden voor een menswaardig leven, die schakelen we uit. Wij hebben de neiging om ons te gedragen als baas en eigenaar van het leven. Zo gauw als wij binnen zijn en het naar onze zin hebben, willen wij huisgenoten die niet aan onze normen beantwoorden buiten de deur zetten. Het lijkt wel alsof wij de naam die God zichzelf geeft, vergeten zijn: nl. ‘ Ik zal er zijn voor u’. Die naam vormt immers de rode draad in het verhaal van God die een weg wil gaan met mensen. In de mate dat wij ons die naam, deze goddelijke houding proberen eigen te maken, zal Hij ons naar het levensgeluk kunnen brengen. De keuze is aan ons. Sluiten we ons liever op in het comfort van eigen zekerheden of durven we het risico aan gehavend, gekneusd en vuil te worden, omdat we naar de ander zijn gegaan? Als je bedenkt hoeveel we op het spel zetten voor geld, carrière en gezondheid, kun je je afvragen: wat durven wij investeren voor ons ware levensgeluk? Bidden wij dat Gods Geest ons zal leiden. AMEN.