Skip to main content
Preken

Zondag 25-10-2020. (30 A): God liefhebben en de naasten als ons zelf.

By 25 oktober 2020No Comments

In Jezus’ dagen zijn het de Wetgeleerden en Farizeeën die in het Jodendom een soort keurmeesters zijn van wat er op het gebied  van geloof en zeden wordt verkondigd en gepraktiseerd. Omdat deze mensen vaak met Jezus  van mening verschillen, komen ze naar Hem toe met de vraag: ‘Wat is er van die wetten en voorschriften van de Thora nou het belangrijkste gebod?’ Ze hopen Jezus met hun vraag in de war te brengen en een antwoord te krijgen waarmee Hij zich in de nesten werkt en waarop ze Hem kunnen pakken. Maar Jezus’ antwoord is heel eenvoudig. Hij brengt al die geboden terug tot de kern: nl. Je moet God in heel je denken en doen boven alles stellen. Dat lukt alleen als je evenveel zorg besteedt aan je naaste als aan jezelf. Wie God de hoogste prioriteit wil geven en van harte wil liefhebben, slaagt daar alleen in door de naaste lief te hebben als zichzelf. M.a.w. die twee geboden zijn gelijkwaardig en onlosmakelijk met elkaar verbonden.  Als de Bijbel spreekt over elkaar beminnen, dan gaat het niet in de eerste plaats over lief en aardig zijn voor elkaar, maar over elkaar trouw zijn en recht doen; elkaar te hulp komen als dat nodig is. Het gaat erom elkaar met eerbied en respect te behandelen, alles te doen wat bijdraagt aan het geluk van anderen. Naastenliefde is geen kwestie van verliefdheid of warme gevoelens voor de naaste, maar van oprechte aandacht en zorgen dat de ander zo goed mogelijk tot zijn recht komt. Hem/haar alle geluk gunnen. Zo eenvoudig als het klinkt, zo moeilijk en weerbarstig is vaak de praktijk van alledag. Jezus spreekt wel van het eerste en tweede gebod, maar het één  kan niet zonder het ander. Het gebod om van God te houden met hart en ziel, Hem de hoogste prioriteit te geven in ons denken en doen, staat in het joodse morgengebed. Er staat bij:  ‘Prent het in je hoofd, draag het met je mee, schrijf het op je deurpost, zodat het niet uit je gedachten verdwijnt’. God vraagt om met heel ons wezen op Hem betrokken te zijn: dat we Hem betrekken niet alleen bij datgene waarover we blij en tevreden zijn, maar ook datgene waarover wij ons zorgen maken, waarover we ons schamen, of wat ons boos maakt of moedeloos. Ook dat mag meedoen in het liefhebben van God. M.a.w. We mogen ons bij Hem presenteren zo als we zijn, eerlijk en oprecht, met onze kwaliteiten en onze fouten en gebreken. We hoeven niets achter te houden. Hoe vaak horen we mensen niet zeggen: ‘Je kunt je naaste toch ook beminnen zonder God! Daar hoef je toch niet per se christen voor te zijn!’ Natuurlijk kan dat, maar christenen kiezen daar niet voor. Bij de opdracht de naaste lief te hebben willen ze de kracht van Gods liefde, het woord en voorbeeld van Jezus en het licht van de H. Geest niet missen. God beminnen heeft voor de Bijbelse gelovige niets te maken met vrome woorden uitspreken, maar met geraakt zijn door Gods mededogen voor alle mensen wie ze ook zijn, zoals dat zichtbaar is geworden in Jezus. Op die manier wordt ‘God beminnen’ de krachtbron om de naaste beminnen als ons zelf. Als je God niet betrekt en buiten beschouwing laat in je liefde tot de naaste, kan het je overkomen dat je gaat denken dat het leven om jou draait. Als het gaat om familie en vrienden, zal dat wel meevallen, maar als het gaat om vreemden is dat risico groter. Nieuwkomers hebben overal minder rechten. Ze worden makkelijk als een bedreiging gezien. Dat zien we ook reeds in het oude Israel. Daarom dringen profeten er sterk op aan dat je vreemdelingen menswaardig moet behandelen. In de 1e lezing uit het Boek Exodus zegt de auteur namens God: ‘Je mag een vreemdeling niet slecht behandelen en hem het leven niet moeilijk maken, want zelf hebben jullie als vreemdeling in Egypte gewoond. Weduwen en wezen en andere kwetsbare mensen mag je geen onrecht doen. Als je hen tekort doet, zal mijn toorn tegen jullie ontbranden’. M.a.w. we raken God in zijn hart, als wij kwetsbare mensen tekort doen. We merken telkens opnieuw dat ‘het hemd nader is dan de rok’, dat de liefde en de zorg voor de naaste ons niet als een vanzelfsprekend talent bij de geboorte is meegegeven. Het zit niet direct in ons menselijk DNA. Vaak is het nodig dat we ons eigen noodsituaties herinneren om de nood van anderen in te voelen en te verstaan. Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog Joden moesten onderduiken en familieleden moesten vluchten voor de bezetter en het oorlogsgeweld hadden we diep medelijden, maar als in onze dagen mensen moeten vluchten voor hun leven en Europa binnenstromen, dan hebben we daar vaak moeite mee uit angst voor overlast, de kosten en banenverlies. Het getuigenis van de Schrift en m.n. de profeten laten ons horen hoe God daarover denkt. Jezus vereenzelvigt zich zelfs met vreemdelingen en armen. Hij stelt nadrukkelijk: ‘Wat je doet voor de geringste van je broeders of zusters, heb je voor Mij gedaan’.  M.a.w. God is de oorsprong, de bron en de bestemming van alle liefde. ‘God is liefde’, zegt St. Jan. Met het antwoord dat Jezus aan de wetgeleerde geeft op zijn vraag naar het voornaamste gebod kunnen ook wij nog wel even vooruit! Laten wij God bidden om eerbied en inspiratie, kracht, moed en geduld: gaven die de H. Geest ons wil schenken…… AMEN.