Skip to main content
Preken

Zondag 11-4-2021: 2e zondag van Pasen (B 2021)

By 11 april 2021No Comments

Lezingen: Handelingen 4, 32-35; 1 Johannes 5, 1-6; Johannes 20, 19-31

Een dezer dagen ging een onderdeel van het  TV- nieuws over een versoepeling van de coronamaatregelen v.a. 21 april. Er was een restauranthouder, die er met zijn personeel een glas champagne op nam, zo blij was hij met het goede nieuws. Maar er was ook op het nieuws een jonge man, die, horend van de versoepelingen, zei: ‘eerst zien en dan geloven’ welnu, die woorden hebben we zo juist gehoord in het Evangelie. De apostel Thomas wil bewijzen zien, zijn hand wil leggen op de plaatsen van Jezus’ wonden.  Er valt ook begrip op te brengen voor Thomas. We moeten ons de situatie van de leerlingen voorstellen na de kruisdood van Jezus. Ogenschijnlijk hebben Jezus en zijn leerlingen verloren. Hij als een misdadiger terechtgesteld;  zij, de een ’n verrader, de ander ontkennend dat hij Jezus kende, de rest, behalve Johannes en moeder Maria, op de vlucht. Als Thomas dan geconfronteerd wordt met de verhalen over Jezus als een levende, ontlokt dat bij Thomas de woorden: eerst zien, lichamelijk kunnen aanraken, en dan geloven. Hij wil, zoals menigeen onder ons zekerheid, geen illusie. Zo zou Thomas wel eens een voorbeeld kunnen zijn van de huidige mens, die niet zomaar tot geloof komt. Geconfronteerd met Jezus komt Thomas tot een belijdenis, die fundamenteel is: ‘Mijn Heer, en mijn God. Daar zit alles in. Ook wij nemen niet gauw voetstoots iets aan, ofschoon we op allerlei manieren daartoe worden verleid. Denk maar aan alle reclame en cookies, die ons iets als noodzakelijk voor ons welbevinden aanprijzen. Geloof in Pasen kan moeite kosten, maar onze  aanname van Jezus’ opstanding berust op het getuigenis van de apostelen. Zij hebben ervaren dat Jezus leeft. Zelf zijn we niet met Jezus omgegaan in levende lijve. Wij steunen op het getuigenis van zijn leerlingen. Op hen berust ons gelovig vertrouwen. ‘Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven’, zegt Jezus. Johannes, die zijn Evangelie schrijft tegen het einde van de eerste eeuw, heeft ongetwijfeld degenen voor ogen gehad, die Jezus niet meer lijfelijk hebben meegemaakt.

Dat geloven in Jezus had en heeft ook zijn betekenis voor de manier van leven van christenen. Als gelovigen horen we bij elkaar. De eerste christengemeente van Jeruzalem trok zijn conclusies uit de geboden van de liefde voor God en medemens, die ze van Jezus hadden meegekregen. Ze waren eensgezind mede in hun geloof aan het getuigenis van de apostelen. Ze deelden wat ze bezaten met elkaar. Er waren klaarblijkelijk mensen, die het konden missen en een gedeelte van wat ze hadden te beschikking stelden van de apostelen, opdat zij het konden verdelen onder de armen. De verbondenheid  met elkaar  had ook te maken met het feit, dat ze een minderheid vormden met afwijkende opvattingen. Jezus had hen geleerd te zorgen voor medemensen in nood, ook al was het sabbat. De dienst aan de medemens in nood stond voorop. Maar ook God aan wie ze hun eigen bestaan en Jezus te danken hadden verwaarloosden ze niet. In Jeruzalem namen ze deel aan de tempeldienst totdat mede door het toetreden van zogenoemde ‘heidenen’ ook eigen vieringen georganiseerd werden op de zondag, de eerste dag van de week, de ‘Dag van de Heer’, dag van Jezus’ verrijzenis. De belangrijke kenmerken uit de manier van leven van de 1e christenen zijn eigenlijk altijd gebleven: Het vasthouden aan het getuigenis van de apostelen over Jezus en dien opstanding met Pasen; het tijd nemen voor gebed, ook gemeenschappelijk; het zorg besteden aan de medemens, vooral de medemens in nood; met als resultaat de eensgezindheid. Het zijn elementen waarin Kerk en parochie gemeenschapsvormend zijn. Die elementen mogen we ook in onze meer op het “Ik”-gerichte tijd niet verwaarlozen. Ze geven fundament aan ons parochie-zijn, aan ons christen zijn, aan ons dorp.

AR.