Lezingen: Handelingen 1, 1-11; Efeziërs 1, 17-23; Matteüs 28, 16-20
Het coronavirus zorgt momenteel over eenzelfde beleving over heel de wereld. Het houdt ons allemaal in zijn greep, de mensen in de ene streek wat meer dan in de andere, maar het virus waart rond over heel de wereld en maakt ons allemaal tot lotgenoten. Zulk een gevoel van wereldwijde lotsverbondenheid hebben we lang niet gekend. Het zorgt voor een gevoel van saamhorigheid, van rekening houden met elkaar, van elkaar ontzien. Wereldwijd zijn dan oook maatregelen geaccepteerd, die die de bedreiging van het leven paal en perk moeten stellen. Ze zijn samen te vatten onder het woord ‘lockdown’ in zijn verschillende varianten. Langzamerhand ondergaan we ook die maatregelen als minder vanzelfsprekend en vooral als een beperking van onze vrijheid, waaraan we mede door onze welvaart zo gewend waren geraakt. Maar we worden telkens opnieuw door overheid en deskundigen ervoor gewaarschuwd dat we ‘vrijheid’ niet mogen gelijkstellen met ‘het kunnen doen waar we zin in hebben. Vrijheid heeft te maken met verantwoordelijkheid (voor elkaar).
Welnu het besef van lotsverbondenheid, saamhorigheid en het stimuleren daarvan is ook sterk aanwezig bij het afscheid van Jezus van zijn lijfelijk bestaan onder ons. Aanvankelijk nog niet zo. De leerlingen van Jezus maken een ‘leerproces’ door. Zij zijn in een aantal verschijningen van Jezus waarin Hij zich aan hen voordeed langzamerhand eraan gewend geraakt, dat Hij uit zijn graf is opgestaan en leeft. Hij blijkt dezelfde als waarmee ze ee aantal jaren zijn rondgetrokken, maar toch ook anders, onttrokken aan de wetten waaraan wij door ons lichaam gebonden zijn. In zijn verschijningen overkomt Hij zijn leerlingen, ook al zijn die in ruimten met dichte deuren. Langzaam herinneren de leerlingen zich ook uitspraken tijdens zijn leven over wat Hem allemaal te wachten stond, maar ook over zij verrijzenis op de derde dag. Toch waren de verwachtingen nog -zo blijkt uit de eerste lezing van vandaag- dat Jezus spoedig terug zou komen om zijn Rijk van God definitief te vestigen. Feitelijk zou dat betekenen dat het koninkrijk van Israël, Gods eigen volk, in ere hersteld zou worden. Dat blijkt niet het geval te zijn. Tot het koninkrijk van God zijn allen geroepen. ook dus de zogenoemde ‘heidenen’, mensen die volgens de opvattingen van Israël, geen deel uitmaakten van het volk van God. Dat is wennen geweest, een verandering van instelling bij de eerste leerlingen van Jezus. Al u in de gelegenheid bent geweest om de lezingen uit de Handelingen van de Apostelen van de weekenden van Pasen te volgen zult u dat gemerkt hebben. In het Evangelie worden de leerlingen, dus ook wij, aangemaand niet naar de hemel te blijven staren. We worden uitgenodigd werk te maken van ons geloof en dat steeds opnieuw te blijven doen tot er aan onze wereld een einde komt. Onze ‘roeping’ om goed voor elkaar te zijn houdt nooit op.
Als ik in de krant lees, dat een groot percentage van de jeugd in deze tijd van coronacrisis last heeft van eenzaamheid, komt bij mij een vraag op: hoe is dit mogelijk in een tijd waarin er zoveel contacten zijn via mail en smartphone? Ontmoeten de eenzame jongeren dan geen mensen, die –al of niet gelovig- in de Geest van Jezus Christus aandacht hebben voor hen als mens, als persoon; mensen geïnteresseerd in hun wel en wee? Mensen die zo van hen houden dat ze uit hun isolement durven komen? Voorlopig is er nog genoeg te doen. Moge een goede Geest onze helper zijn.
A. Reijnen, pastoor.