Bezinning dinsdag 9 maart 2021.
Vergeven is nieuwe kansen scheppen.
Bedoeld en onbedoeld kunnen mensen dingen zeggen of doen die ons pijnlijk raken. Het is vaak moeilijk om je daar zomaar overheen te zetten. De ander vergeven valt niet altijd mee. Ook zelf zeggen of doen we soms dingen waarmee we anderen kwetsen. Als wij niet in staat zijn de ander te vergeven, hoe kunnen we dan verwachten dat we zelf vergeving ontvangen en een nieuwe kans krijgen? Het een gaat niet zonder het ander, zo leert Jezus ons.
In het 18e hoofdstuk van het Evangelie volgens Matteus (vers 21-35) vertelt hij dat Petrus naar Jezus toekomt met de vraag, hoe vaak je je naaste moet vergeven als hij dingen gezegd of gedaan heeft, waardoor jij je gekwetst voelt. Petrus meent, als je dat zeven keer doet, dan is de maat wel vol. Anders voel je je immers niet serieus genomen en heb je de idee dat de ander misbruik maakt van je goedheid. Jezus vertelt zijn leerlingen dan het verhaal van de bediende die zijn koning een onmetelijk geldbedrag schuldig is. Omdat hij niets kan terugbetalen, smeekt hij de koning om geduld. Deze is zo genereus dat hij hem zelfs het hele bedrag kwijtscheldt. Ongelooflijk! Vervolgens is echter die bediende niet bereid een collega uitstel van betaling te verlenen van een klein bedrag. Misschien 200, euro of zo: een schijntje in vergelijking met zijn eigen schuld bij de koning. Hij laat zijn collega zelfs gevangen zetten. Door ondoordachte woorden of daden kunnen wij anderen pijn doen of zelfs op hun ziel trappen. We kunnen zo overtuigd zijn van ons eigen gelijk of van het belang van waar we mee bezig zijn, dat we de consequenties voor de ander over het hoofd zien. De naaste voelt zich beledigd en tekort gedaan. Naar de ander toestappen, de gemaakte fout uitpraten en excuus aanbieden, daarvoor voelen we ons vaak te groot. ‘Het gebeurde immers niet met opzet; die ander moet zich niet zo snel op zijn tenen getrapt voelen en niet flauw doen!’ Dit soort excuses hebben we makkelijk bij de hand. We staan er vaak niet bij stil wat onze fout teweeg brengt bij die ander. Ook zelf voelen we ons niet happy met wat we de ander hebben aangedaan. Het blijft hangen in ons achterhoofd en we dragen het vaak als een last met ons mee. Als iemand ons pijn heeft gedaan, kun je de ‘beledigde majesteit’ uithangen, maar wie wordt daar beter van? Als de ander niet naar je toekomt om de zaak uit te praten en excuus aan te bieden, kun je nog altijd aan een vertrouwenspersoon vertellen van het onrecht en verdriet dat jou is aangedaan. Delen geeft verlichting. Je kunt je pijn en die ander aan God toevertrouwen in je gebed. Want van ‘nahouden’ en vergelden wordt niemand beter. Zolang je over het gebeurde blijft dubben, sleep je dat als een last met je mee. Als we zaken niet durven uitpraten en vergeven – hoe moeilijk dat ook kan zijn – zetten we onszelf en de ander als het ware gevangen en sluiten we nieuwe kansen uit, niet alleen voor de ander, maar ook voor onszelf. Wat houdt ons tegen om naar de Koning van de parabel te gaan en van harte te bidden om zijn grootmoedigheid? Jezus zegt zelfs:
‘Als je je tot God wendt en je gave komt aanbieden en je herinnert je dan dat je broeder iets tegen je heeft, laat je gave dan voor het altaar achter en ga je eerst verzoenen met je broeder/zuster en kom dan terug om je gave aan te bieden’. Wat een brok ‘huiswerk’ in deze veertigdagentijd, maar het kan ons heel wat ‘opleveren’.
Pastor A. Franssen.