Lezingen: Jeremia 33, 14-16; 1 Tessalonicenzen 3, 12-4,2; Lucas 21, 25-28.34-36.
We leven momenteel in moeilijke tijden. Het is pas een paar jaar geleden, dat we aan onze kant van de wereld vol optimisme dachten het leven zelf in handen te hebben: onze welvaart door economisch groei; ons welzijn in vrijheid te genieten via de talrijke mogelijkheden die zich voordeden. We konden rekenen op zorg als ziekte ons overkwam. Er waren nog wel armen onder ons, maar ook voor hen waren er al voorzieningen zoals uitkeringen. Pijn werd zoveel mogelijk vermeden of uitgebannen. Wanneer we ons leven voltooid achtten konden we ook zelf bepalen. En we lijken nog veel zelf te kunnen. De Amerikaanse ruimtevaart stuurt een raket de ruimte in die het volgend jaar door ertegenaan te botsen een klein beetje van koers moet doen veranderen. Maar we hebben niet de indruk dat we daar her en nu veel mee opschieten. Onze goede voorzieningen staan onder druk.
Gisteren werden nieuwe maatregelen van kracht die de toename met het aantal besmettingen door het coronavirus moet afremmen. Minister de Jong wees erop, dat de maatregelen iedereen pijn zullen doen. We zijn minder zeker geworden. We blijken niet ‘de machtige mens’ te zijn, die we dachten te zijn. We zijn kwetsbaar, onderworpen aan een pandemie, die ons in de greep houdt, terwijl we dachten met maatregelen en vaccinatie er spoedig een einde aan te kunnen maken. Het moeten aanvaarden van de toestand waarin we verkeren kost ons moeite, bedreigt ook het bestaan van exploitanten in verschillende sectoren, die zich vaak jarenlang moeite hebben gegeven hun zaak uit te bouwen.
De lezing van vandaag uit het Evangelie van Lucas waarschuwt al voor schrikwekkende gebeurtenissen. Lucas heeft er opgetekend in de omstandigheden van toen, Judea in opstand tegen de bezettende Romeinse macht, geweld, verzet gebroken, Jeruzalem en de tempel ingenomen en verwoest met alle ellende van dien. De zon, de maan en de sterren leken anders te schijnen dan toen alles nog goed ging.
Dachten de eerste christenen na Jezus’ heengaan aanvankelijk nog dat Hij spoedig terug zou komen om zijn Rijk van gerechtigheid en vrede voorgoed te vestigen, Lucas mikt op de lange duur. Gezien zijn ervaring op het moment dat hij zijn Evangelie schrijft, ongeveer het jaar 80 na Christus, kan het nog wel eens een tijd duren voordat de Heer definitief komt. Jezus spoort zijn ons, zijn mensen, aan om in de tussentijd waakzaam te blijven, ervoor te zorgen, dat onze ‘geest niet afgestompt raakt’. De moed niet op te geven, te blijven hopen en verwachten, zoals Hij he noemt ‘de blik omhoog te richten’. Het zijn aansporingen die we kunnen gebruiken nu we in de lange duur van de coronapandemie onze kwetsbaarheid en wellicht ook een zekere machteloosheid en moedeloosheid ervaren.
We moeten dus er rekening mee houden, dat de definitieve komst van de Heer nog aanhoudt. Het woord ‘Advent’ (Komst) heeft dan ook nog een andere laag, die van de 1e lezing uit de profeet Jeremia. God doet daarin een belofte aan zijn volk. Hij zal een afstammeling uit het huis van David schenken, die rechtvaardig en eerlijk bestuurt. De herinnering aan die belofte wordt ons vandaag aangereikt nu wij over enkele weken de komst van Jezus Christus onder ons gedenken met Kerstmis. In Hem wordt Gods belofte werkelijkheid. Hoe meer wij Hem laten komen door ons goede en liefdevolle doen en laten, des te meer komt het Koninkrijk van God nu al in onze wereld. We hoeven niet te wachten op de definitieve komst ervan, maar kunnen door attent te leven onze wereld er nu al op voorbereiden. Amen.
AR